Implanteerbare defibrillator
Contactgegevens
Wanneer is een implanteerbare defibrillator aangewezen?
Een implanteerbare defibrillator wordt aanbevolen bij mensen met een verhoogd risico op gevaarlijke hartritmestoornissen. Dit kan het geval zijn bij:
- Een eerder doorgemaakte hartstilstand
- Een ernstige hartziekte of hartspierzwakte
- Erfelijke aandoeningen met verhoogd risico op hartritmestoornissen
- Bepaalde vormen van hartfalen
Hoe werkt een implanteerbare defibrillator?
De defibrillator bestaat uit een batterij met elektronica en één of meerdere elektroden die naar het hart lopen. Het toestel detecteert voortdurend het hartritme, corrigeert een te snel ritme met elektrische pulsen en onderbreekt levensbedreigende ritmestoornissen met een schok.
Sommige defibrillators werken ook als pacemaker die bij een te traag hartritme extra impulsen geeft.
De plaatsing
De plaatsing van de defibrillator gebeurt onder plaatselijke verdoving of lichte verdoving. Het toestel wordt via een kleine snede ingebracht en de elektroden worden via een bloedvat naar het hart geleid.
Leven met een implanteerbare defibrillator
Je voelt de defibrillator meestal niet, behalve bij een schokmoment. Sterke schokken kunnen even pijnlijk zijn, maar zijn levensreddend.
Het toestel wordt op regelmatige basis gecontroleerd in het ziekenhuis. De batterij gaat gemiddeld vijf tot tien jaar mee. Mensen met een defibrillator kunnen meestal hun gewone leven hervatten.